Het klooster Abcoude of Sint Maria, ook wel Onze Vrouwe in Bethlehem of Bethlehem-klooster

Het klooster Abcoude stond op het noordelijke deel van het gebied tussen Janvossensteeg en Donkere gracht (later de Vollersgracht). Ook had het klooster nog een stukje grond langs de Vestsloot in bezit tussen de Donkeregracht en de Hooglandse Kerksteeg.
Doordat de archieven van het klooster verloren zijn gegaan, is er heel weinig over bekend. Het is vermoedelijk in 1477 of iets eerder gesticht door Maria van Abcoude. Ze was waarschijnlijk de dochter van Willem van Abcoude (1345-1407), een bekend edelman die een rol van betekenis speelde in de politiek van de Nederlanden. Hij was betrokken bij de Hoekse en Kabeljouwse twisten. Hij stichtte zelf ook twee kloosters.
Het klooster Abcoude behoorde tot de derde orde van St Fransiscus en was aangesloten bij het Utrechtse kapittel. Aan het hoofd stond een mater waarnaast rond 1568 ook een procuratrix (boekhoudster) aan is toegevoegd. Het wordt ook aangeduid als Sint-Maria-Klooster en als het convenant van Onze-Vrouwen-in-Bethlehem-klooster of Bethlehem-klooster.



kaart van de kloosters, naar van Oerle


de klooster Schagen en Abcoude, Hans Liefrink 1578




kaart Van Oerle


de klooster Schagen en Abcoude, Guicciardini 1581


Van Oerle tekent de Donkeregracht door tot de vestloot. Zowel op de kaart van Hans Liefrink (1878) als op die van Guicciardini (1581) houdt de gracht op bij het begin van het terrein van het klooster Abcoude. De kaart van Guicciardini is gemaakt op basis van gegevens van Hans Liefrink, maar er is wel gelet op nieuwe ontwikkelingen. Bij Guicciardini is het klooster Schagen al gesloopt en is te zien dat het terrein in gebruik is genomen als beestenmarkt. Het is verder niet logisch om te veronderstellen dat het kloosterrein werd doorsneden door een gracht. Je verwacht dan op zijn minst een brug die de twee delen van het kloosterterrein verbindt.
De gebouwen die Liefrink en Guicciardini hebben getekend, wijken af van wat Van Oerle aangeeft. Het is niet duidelijk waar Van Oerle zijn gegevens op baseert.



het klooster Abcoude

Dit is vrijwel zeker geen exacte weergave van het klooster. De tekening wijkt sterk af van de kaart van Hans Liefrink en hij is gemaakt in de 17e eeuw, toen het klooster allang was afgebroken. Ook van de kaart van Liefrink valt niet te zeggen hoe waarheidsgetrouw die is. Toch geven beide tekeningen wel het beeld van een dergelijk klooster: een kapel, enkele klusters van gebouwen en veel open terrein. Met iets meer zekerheid kan worden vastgesteld dat er op de hoek van de Donkeregracht en de Vestsloot een boerderij stond die bij het klooster hoorde. Waarschijnlijk is dit ongeveer de locatie waar nu Vollersgracht 2, 4 en 6 staan. Deze boerderij staat nog ingetekend op de kaart van de Donkeregracht van 1586, als de andere gebouwen van het klooster al gesloopt zijn.



kaart van de Donkeregracht, met links de boerderij van het klooster Abcoude

Op het terrein van het klooster Abcoude stond eerst een huis dat van Dirc Willems van Poelgeest is geweest. De oudste vermelding daarvan is van 1429. Dit huis werd gebruikt door de zusters van Hieronymus tot ze in 1444 naar een klooster aan het Rapenburg verhuisden. Onbekend is of het huis helemaal is afgebroken. Het is zeker niet ondenkbaar dat het geheel of gedeeltelijk gebruikt is bij de bouw van het klooster. Dit zou best eens het middelste gedeelte van de gebouwenkluster aan de rechterkant kunnen zijn. Na de reformatie mochten de zusters nog een tijd blijven wonen in de huisjes ten westen van de Janvossensteeg. Dat zou op de prent dan de bebouwing aan de linkerkant moeten zijn.
Het klooster werd na de Hervorming in 1577 aan de stad Leiden toegewezen. De grond werd in 1580 ingericht tot raamland voor de Vlamingen. Raamlanden werden gebruikt voor de lakenproductie. De lakens werden op raamwerken gespannen om op te rekken en te drogen.
Op 2 november 1589 werd het kloosterterrein door de stad als bouwgrond verkocht.

Hoewel de Fransicanen de armoede en de dienst aan de armen tot deugd verhieven, moet het klooster redelijk welvarend zijn geweest. Vanaf het jaar 1552 schonk een zekere Jacob de Leeuw een jaarlijkse bij bijdrage van negen gouden postulaatguldens aan het klooster. De nieuwe nonnen die toetraden moesten moesten een bijdrage leveren voor een 'vrolijke maaltijd'. Er woonden ongeveer 40 kloosterlingen. Het hoogste aantal werd bereikt in 1507 (58). In 1569 waren er het er 37, in 1573 40, en in 1581 29. In 1595 toen het klooster al niet meer bestond, waren de nog 18 overgebleven kloosterlingen ondergebracht in naburige panden.
Na de hervorming (1577) werden de goederen van de kloosters onder beheer gesteld van een rentmeester. In Leiden was dat Claas Dirksz van Monfoort. De kloosters moesten hun archieven inleveren bij het Gerecht. Weyntgen Hendricsdochter, de mater van het klooster Abcoude en Catrijne Cornelisdochter, de procuratrix, traineerden de afgifte. Ze kregen in 1583 tot acht dagen na Pasen de tijd om alsnog de stukken in te leveren. Om er druk op te zetten werd intussen de voedselvoorziening van het klooster geblokkeerd. De kloosterzusters, waren daar kennelijk niet van onder de indruk, want enige tijd later werden Weyntgen en Catrijne op het Gerecht ontboden en toen er naar de stukken werd gevraagd, verklaarden ze dat ze die naar hun pater Jacop Jansz in Utrecht hadden gebracht en dat ze van daaruit naar Kuilen zijn vervoerd. Voor zover bekend zijn ze nooit uit Keulen teruggekomen.

Bronnen:
Angstelkroniek, feb 2000, nr 4, Uitgave van de Historische Kring Abcoude / Baambrugge
Frans van Mieris, Beschryving der stad Leyden, 1762